Waarom de Eijerlandse geulen eigenlijk oostelijk wad zijn.
Een zoekende wadvaart onder de Vliehors door.
De ware wadvaarder praat altijd met enig dédain over het westelijk wad. Dat is geen echt wad. Het echte wad is het oostelijk wad, met al zijn wantijen, zijn wilde veranderlijke zeegaten, zijn bruine platbodems - waar alleen de kenner zijn weg kan vinden. Het westelijk wad met zijn diepe, bij iedere waterstand bevaarbare en ook nog bevuurde geulen - dat is een makkie, goed voor dure kielschepen van onbevaren mensen, vooral onderweg als drijvend zomerhuis voor een waddenvakantie op een eiland of misschien uitvarend voor een rondje Atlantic. Ook dat is natuurlijk geen wadvaren. Op die simpele en velen bevredigende tegenstelling bestaat in dat westelijke wad één kapitale uitzondering: het Eijerlandse gat met bijbehorend octopusachtig geulenstelsel. Het is het gat tussen Texel en Vlieland. Het is tevens het enige waddenzeegat waarvan de hydrografische kaart zegt dat jeer zonder plaatselijke kennis niet moet varen. Daar is -zie kader- wat op af te dingen, maar die waarschuwing toont toch mooi aan dat het hier, midden in dat gemakkelijke westelijke wad, om een stukje water gaat op het niveau van het oostelijk wad, zo niet hoger. Mede door die waarschuwing is het een zo goed als onbezocht waddenparadijs en daarom wil ik er dolgraag weer naar toe. Dat gaan we aan het eind van het seizoen 06 doen. We, dat zijn ikzelf als bevaren wadvaarder, twee in een Belgisch bos woonachtige Nederlanders, van wie één met zeilvervaring bij mij en een tweede op scherpe jachten, o.a. op de Middellandse zee, alsmede het dertienjarige kleinzoontje Kasper van een hunner. Dertien jaar is-ie, maar de goede Kasper met zijn opmerkzame oogjes zal een cruciale rol vervullen op de tocht, zoals nog blijken zal. Binnen de kortste keren vormen de maten Leen, Jan en Kasper een vaardig team dat vlekkeloos hijst, strijkt, stootwilt en landvast. De boot is een Zeeuwse schouw, in prima staat, van verhuurbedrijf Heech by de Mar, ooit gemaakt door Kooijman en De Vries, 8 meter over de stevens, een pure platbodem van staal met een heel dik vlak, maar wel een schouw met een ronde Zeeuwse kop, wat meer weerbaarheid in zeegaten belooft dan die dom-platte Hollandse schouwen die gewoon een groot plat bord voor de kop en naar de golven toe hebben. De kluiverboom laat ik er vooraf afhalen. In al die kronkelige waddengeulen ligt het ding alleen maar in de weg en/of vraagt onnodige aandacht. Met twee maten fok en een grootzeil met twee reven hebben we tuig genoeg voor onze tocht. We gaan via de Texelstroom over de banken het Eijerlandse gat in en, pal onder Vlieland door, via een andere zijgeul weer over platen er uit. Twee echte wantijen dus, één ook nog deels onbebakend, de top van het wadvaren.
Ach, wat is Friesland toch een lief kleinschalig waterlandje vergeleken bij het wad. We moeten via het Heeger Meer naar Workum, bij welks doorvaart we driemaal een klompje voor 60 eurocent voor de stadsbruggen en eenmaal een sluis voor 3 euro krijgen aangeboden. Die 3 euro komt de sluismeester eigenbenig halen. Wat een ontroerend stukje antiek toch die klompjes en wat goed zijn die drie bruggen plus sluis niet voor de werkgelegenheid van dit pracht-stadje. En hoe nuttig is zo’n doorvaart niet om het onbekende schip beter te leren kennen! En ze draaien uiterst zorgzaam, daar in Workum. Wachten op groen en scheeftrekken is er nauwelijk bij. Na een eerste nacht in de wilde haven van Kornwerderzand-binnen, waarbij Kasper gretig oefent in mastworpen en klampbeleggen, varen we de volgende dag rond een uur of een ‘s middags de sluis uit, de Dove Balg en de Texelstroom tegemoet. De pech deze week is dat de daghoogwaters alle rond het middaguur vallen. Om stroom mee te hebben betekent dat of pas om een uur ‘s middags of al om een uur of zeven ‘s morgens varen, al naar gelang vertrekpunt en reisdoel. Aan het middernachthoogwater heb je, ongeacht de stroom, op onbevuurde routes toch niets.
Dat de maten eigenlijk bosbewoners zijn, althans geen echte wadvaarders, blijkt al gauw op de Texelstroom. Ik bied ze de keus aan tussen overnachten in de haven van Oudeschild op Texel of -veel mooier- in de Texelstroom direct al stuurboord-uit het wantij van de vaarweg Binnen Bresem op om, na onvermijdelijk vastlopen bij het vallend water, een hele nacht en een halve dag op het eenzame wad door te brengen, tot we de volgende dag rond een uur of een bij het daghoogwater over de drempel van de Binnen Bresem heen kunnen, ‘ons’ Eijerlandse geulenstelsel in. De sufferds kiezen voor luxe eten en de havendouche. De wraak is zoet: om de volgende dag op tijd bij die BR-drempel te zijn, moeten ze wel om zes uur het bed uit en om zeven uur die uit de koers gelegen haven uit. Ze vinden dat erg vroeg. Ik deel kalmpjes mede dat op getijdewater half vier ook normaal is. De Texelstroom met erg veel meeliggers is een makkie, maar dan begint bij de scheidingston T/BR de spannende eenzame opvaart naar de verre Noordcardinale staak die op het wantij a) het ondiepste punt en b) de wisseling van de betonningsrichting naar het Eijerlandse Gat markeert. Geen wonder dat dat Eijerlandse Gat zo schaars bezocht wordt. De BR-entree mag dan de diepste van alle zijn, dieper dan het wat westelijker VC-wantij, maar bij laagstwater is de drempel mooi nog 90 centimeter hoog. Bij springvloed komt het water 200 cm omhoog, zodat je maximaal 1.10 diepgang mag hebben. Alleen dat al elimineert veel bezoek. Onze schouw steekt 60 cm, voor ons dus heel luxe een halve meter over, zoals maat Jan met de slagaard vaardig bevestigt. Altijd een mooi moment als je het wantij passeert: je komt in een ander geulenstelsel, zoals je na een bergpas in een ander dal afdaalt. Nog mooier is dat het nieuwe ‘dal’, Foksdiep geheten, vandaag zo mooi zichtbaar is door de kleur van het water, nog beter dan door de staken en drijfbakens. De vloed staat er nog een beetje tegen, loopt vandaag met de wind mee. Daardoor is het diepere deel met sneller stromend water opvallend veel lichter van kleur dan het geremde water boven de platen. Aan die kleur zie je niet alleen de geul maar ook alle lobben van de banken, precies zoals de kaart ze aangeeft. Eenmaal in het grote diepstromende Vogelzwin aangekomen gaan we minstens een uur voor anker. Doorvaren is zinloos met hier de stroom nog tegen, de rust is nuttig temeer omdat Leen soep maakt en verder beloof ik de opvarenden een authentiek waddenmoment: over een uurtje zal het schip vanzelf zwaaien ten teken dat de stroom draait. En zo geschiedt. De natuur is wondermooi. Westelijk ligt Texel met zijn ijzeren kaap, met noordwestelijk zijn hoge vuurduin en vuurtoren, noord-oostelijk gloort Vlieland met zijn kapitale Vliehors en duinenrijen daarop, nog meer oostelijk met het eigen vuurduin. Tussen die twee eilanden niets - gewoon zee, gewoon het brede, steile snelstromende zo ontraden Eijerlandse Gat.
Hoe en waarheen nu verder? Alle drang naar lekker eten en douches kan ik vandaag moeiteloos smoren: er is in dit oergebied geen haven. Hooguit kun je misschien bij hoogstwater het modderhaventje van De Cocksdorp nog invaren of tegen het eiland opvaren, maar dan kom je morgen heel laat los. En daarom stemt de bemanning noodgewongen in met het voorstel van de schipper: we gaan droogvallen op de Vliehors, die kapitale sahara-achtige zuidwestpunt van Vlieland waar hooguit een enkele doorgewinterde wadvaarder naar toe durft en kan, met als enige vorm van menselijkheid de aan- en afvaarten van de kleine veerboot De Vriendschap en de aansluitende terreinbus die passagiers van en naar Vlieland-oost brengt. Terwijl het Belgische thuisfront aanhoudende regen- en hagelbuien meldt, varen we na ankerhieuwen als prinsen door het zonovergoten Vogelzwin en het aansluitende Robbengat, langs de catamaranzeilschool en de vuurtoren. Bijna op zee wordt het uitkijken naar de geul Langegat die ons vandaag naar de Vliehors zal brengen en morgen, onder heel Vlieland door, naar Oost-Vlieland. Moeiteloos komen we over het drempeltje heen dat die twee geulen scheidt en tenslotte beleven we de topervaring van de reis: rond de zuidwestpunt van de Vliehors loopt een diepe geul, zoals Janmet-de-slagaard voortdurend meet: op drie meter afstand varen we langs de hele punt van de Hors. Na de ponton van de Vriendschap is het even zoeken maar achter een rugje van zand dat er bij ligt als een aanstaande steiger, schuiven we de schouw met de buik behaaglijk het zand op. Nog even de schroef in de vooruit laten staan om met zakkend water goed vast te komen en de authentieke wadervaring is compleet. Aan de overkant van het Langegat zijn kapitale kuddes zeehonden waarneembaar. Doel I is vaardig bereikt.
Na droogvallen maakt de bemanning een horswandeling, de schipper slaat de HP 33 op voor de getijden en stromen van morgen. Gniffelend stelt hij vast dat het wederom om zeven uur afvaren wordt, wil de schouw op tijd bij het ondiepste punt tussen hier en Vlieland-oost zijn. Maar ook bepeinst hij dat afvaren om zeven uur dubieus kan zijn: zullen we dan al los zijn van het zand? En zo komt hij op een list: als we vandaag nog bij opkomend water eens verhalen naar de ponton van De Vriendschap! Daarvoor krijgt de schipper zelfs toestemming van veerschipper Sil Boon die met de laatste dagtocht meekomt. En zo wordt de schouw aan het eind van de dag aan de ponton gekoppeld. Het afvaren blijft zeven uur. De volgende dag is geheel gewijd aan het prachtige hoofddoel II van de tocht: de deels onbebakende route naar Oost-Vlieland varen over het wantij onder Vlieland zelf door. Vroeger voer je hier langs hele colonnes tanks die op het wad waren neergezet om de cavalerie schieten en raken te leren. Op twee houwitsers na zijn ze weg. Op de Vliehors schiet tegenwoordig alleen nog de luchtmacht. Gelukkig is het vandaag zondag, dus vandaag (en gisteren) schiet ook de luchtmacht niet. Het kan heel benauwend zijn: zo’n F-16 pal boven je mast. Langsvaren melden bij de commandant: kanaal 74.
We starten zo vroeg dat de schouw tussen meerplaats en Langegat nog even schurend over een zandplaat moet. Maar dan gaat het subliem. De wind en de buiigheid zijn fiks toegenomen, de stroom groeit en al met al schuurt pas ver voorbij de laatste prik van het Langegat de schouw andermaal met zijn buik over het zand, nu om geheel tot stilstand te komen. Het is zo hard gegaan dat we duidelijk te vroeg zijn. We zijn nu echt midden op het hoge vlakke wantij halverwege Vliehors en Oost-Vlieland, met geen andere orientatie dan het nog verre vuurduin. Daar moeten we op gaan koersen. Zo werkt het hier nu eenmaal: als er toch geen geultjes meer zijn kun je gemakzuchtig strak rechtdoor varen. Dat wil zeggen: eerst wachten tot het echt hoog water is. Dus ankeren, goed voor de produktie van koffie. Naar de haven van Vlieland varen blijkt na loskomen nog een heel eind. Ik sterk de opvarenden met het oude schippersrijmpje: ziet gij kerk en toren staan - ‘t tochtje is niet half gedaan. Maar overal is nu prachtig diepte en tenslotte glijden we de haven in, met douches en een stuk verder een behaaglijk visrestaurant. Op de laatste dag, naar Harlingen, word ik zelf de muiter die tegen zijn schipper in opstand komt. Ik meld het maar uit eerlijkheid en ter lering. De maten hadden opgevangen dat het een buiige dag kon worden met windkrachten 5 tot wel 7. Bij de afvaart om zeven uur was het hooguit windkracht 3 met een rustige lucht. Na alle vorige dagen vol echte zoekende wadvaart was ik in verwachting van een gemakkelijke tocht in een overdadig betonde veerbootroute die ik wel twintig keer gevaren heb, grotendeels halve wind, stroom helemaal mee en ruim de tijd. Ik nam de tocht dus te gemakkelijk. De eerste misser was dat ik in een dikke bui die alle zicht wegnam ongemerkt door de stroom de Westmeep in werd gezet. Aan de jonge Kasper is te danken dat de fout klein bleef. Hij meldde namelijk aan stuurboord een cardinale ton (hij leerde snel) die volgens mij nergens ligt aan de westkant van de voorgenomen Vliestroomroute. Daar horen slechts groene. Zo kon ik bijna meteen de conclusie trekken dat we verkeerd gingen en hoe verkeerd. Maar ik beging eerder een grotere fout: in de verwachting van een doodmakkelijke tocht had ik als steun- en hulpzeil alleen de fok laten hijsen. Stom! Ik had minstens het grootzeil voor de afvaart met alle twee reven moeten prepareren, voor meer snelle weerbaarheid bij heftige situaties. Die heftige situatie kwam ook, met a) een kapitale bui en b) inplaats van de achterlijke stroom uit de Vliestroom een onvoorziene zijstroom uit de Texelstroom. Het lukte maar net om in hevige zeegang alleen op de fok met de motor volop bij een aanstormde groene lichtton te ontwijken. Ik had op dat rak graag het dubbelgereefde grootzeil bijgehad. Wat ik altijd heb gezegd bleek intussen ook nu weer waar: fouten maken doet iedereen, die fouten herstellen is de eigenlijke kunst.
Terug in Heeg keek de werf nog even routineus naar mogelijke schade en constateerde ‘niets’. Hadden we ook niet verwacht, zeiden ze aardig. Alleen ik wist dat het niet zo erg veel gescheeld had.
Wim Geradts
Eijerlandse gat onbevaarbaar?
Zolang ik hydrografische kaarten lees, staat er bij het Eijerlandse gat de raad dit aan de zeezijde onbetonde gat naar en van zee allleen te bevaren met kennis van de plaatselijke omstandigheden. Ik wil dat best geloven bij slecht zicht of vanaf noordwest 6 als er veel brekers zullen staan. Maar verder? Wat is er aan de navigatie anders dan in andere zeegaten? Als je aan de waterkleur, branding of stroomrafels al niet kunt zien waar de geulen ook na mogelijke verplaatsing lopen, dan leert de kaart toch minstens dat de platen bij die geulen laag genoeg zijn om er bij een voldoende rijzing overheen te komen. Die nuances ontbreken in de waarschuwing. Maar er is een belangrijker hulpmiddel, zowel voor een goede invaart als voor een goede uitvaart. Enige jaren geleden is vanaf ongeveer de vuurtoren een sindsdien gekarteerde strekdam in zee gelegd die a) een nieuwe diepe geul rond de punt van het eiland heeft geslepen maar die b) ook nog gedekt wordt door twee cardinale tonnetjes. Zowel bij invaart als bij uitvaart moet dat toch een bruikbare vaarweg opleveren. Rijkswaterstaat neemt in ieder geval die route, zelf gezien.