Op de Waddenzee is de stroming het sterkst in de zeegaten, maximaal ongeveer 4 knopen. Verder ‘landinwaarts’ nemen de stroomsnelheden steeds verder af tot rond de 2 knopen. Op de Wadplaten is het dan met 1 knoop wel gedaan.
De stroomsnelheid neemt dus af:

• Van zee naar binnen.
• In de ondiepere geulen en op de Wadplaten.

Op getijdenwater is natuurlijk ook het tijdstip bepalend voor de stroomrichting en –snelheid. Het moment dat de stroomrichting omdraait noemen we de ‘kentering’. Het water staat dan heel even nagenoeg stil. De kentering valt iets later dan het moment van hoogwater of laagwater. De massatraagheid van het water zorgt ervoor dat de beweging nog een tijdje doorzet. Gemiddeld valt de kentering ongeveer een uur na het hoog- of laagwater.

Probeer de stroomsnelheid al in te schatten als je je route plant. Als je ergens nieuw bent raadpleeg je in de stroomatlas (achterin de uitgave HP33). De grote lijnen kun je al snel inschatten zonder stroomatlas door op de zeekaart te kijken en je te realiseren of je met opkomend water of afgaand water te maken hebt.
Eenmaal onderweg kun je de stroom ‘zien’ bij vaste punten, zoals een boei, waar het water omheen spoelt. Het ‘kielzog’ achter de boei geeft de kracht en richting van de stroming weer.

Met stroom mee ga je misschien wel 4 knopen harder dan je eigen snelheid, met stroom tegen lig je dan bijna stil. Het klinkt simpel, maar zorg dat je weet hoe het stroomt, zodat je niet verrast wordt als je weinig voortgang maakt of juist heel hard gaat.

Goede vaart.

Terug naar de overzichtspagina van de vaarcursus.


Tekst Marianne van der Linden (auteur ‘Handboek Varen op de Waddenzee’)
Kaartfragment (niet voor navigatie): Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine
Copyright ScheepsWijs en Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine